Het is stervenskoud buiten, zo vroeg op de dag. Een opkomend waterig zonnetje prikt in mijn ogen, langs kale takken van de bomen en een enkele bakstenen muur die haar de weg verspert. We wandelen naar school met de kinderen, voor de laatste keer alsof alles gewoon is. Gewoon, zoals het altijd was. Maar dat is het niet.

De buitenwereld is bijzonder hard en kil vanochtend, haar striemende wind blaast de zonnetranen mijn ooghoeken uit en mijn gezicht over, terwijl ik stap voor stap de talloze meters die de stoep zich voor ons uitstrekt overwin. Rillend van kou, maar ook van zenuwen, angst, verdriet en ondanks alles stille hoop dat ik zo wakker word uit deze nachtmerrie. Wandelend in het niets, dolend in het nergens, en toch op weg, maar naar wat? Het niemandsland waar wij ons in bevinden, kent weliswaar een overlap met de werkelijkheid, maar schermt zich er op de een of andere manier ook van af. Het ligt als een dikke mist over het leven heen. Af en toe doemt een bekend gezicht op onderweg, dichtbij en toch een wereld van de onze verwijderd, dat we begroeten met een stil goedemorgen. Niet dat die goed is, maar de gewoonte dwingt ons tot deze dagelijkse conventie. Het is een vreemde plek, zo dicht bij de dood.

Mijn koude vingers houden het warme handje van Sara vast, die af en toe een huppeltje maakt in haar tred. Haar lange roze jas golft dan mee omhoog, tegen haar knieën botsend, en wiebelt heen en weer wanneer ze overgaat naar lopen. De dansende jas trekt zich niets aan van het noodlot dat ons heeft getroffen en gaat zijn gewoonlijke gang, net zoals Sara dat doet. Gelukkig. Haar blik staat op oneindig, glijdend langs stammen van bomen en de auto’s op de weg, af en toe afgeleid door een enkele vogel die de winter dapper trotseert. In een opwelling trekt ze aan mijn hand, wil hem loslaten om achter die vogel aan te rennen, maar dan bedenkt ze zich en herpakt haar grip. Ze merkt dat ik naar haar kijk en richt haar blik op mijn gezicht; twee blauwe ogen glanzen. Sara glimlacht naar me, met haar fijne oranje lippen willekeurig omhoog gekruld, maar de koude wind bracht ook haar ogen tranen.

Het is vrij surrealistisch om met een dood kindje in mijn buik op het schoolplein te staan. Niemand weet, niemand weet, dat er een klein lijkje ronddobbert in mijn lijf; behalve wij. En hoewel dat waarschijnlijk al langer zo is, als ik de gynaecoloog moet geloven, bekruipt mij een gevoel van blootstaan, alsof een ander het kan zien. Wij houden ons ver van de rest en zij blijven uit de buurt bij ons. Zo vreemd, alsof vannacht iedereen röntgenogen kreeg; behalve wij. Ik voel me naakt, zonder enige bescherming, niet bij machte om de wereld te bevatten en sluit me af tot de minuten voor de bel om zijn. Een vage vlek op het schoolplein…

 

Onbewerkt fragment uit ‘Kusje in de wind’

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s