18 januari 2010
Het is op een maandag, de dag dat mijn hart breekt.
En de film, die zich telkens weer in mijn hoofd blijft afspelen, begint voor het stoplicht. Ik heb net in allerijl onze oudste dochter Sara naar school gebracht en voer een persoonlijke oorlog met de klok om op tijd bij de verloskundige te zijn. Voor een controle, een standaard check-up, meer niet.
Haar kleine broertje Bram zingt op de achterbank een liedje terwijl ik met hartkloppingen voor het rode licht sta. Dat gebeurt de laatste tijd veel te vaak, dat die klomp vlees in mijn borstkast het bloed op grote snelheid door de aderen pompt. Alsof het ding een onzichtbare race loopt tegen de tijd. Een tikkende tijdbom van stress, dat is het. Al weken rol ik ’s morgens mijn bed uit met hartkloppingen van al dat gehaast. Opstaan, aankleden, eten en in de auto springen. School, dagopvang, werk en ’s avonds weer omgekeerd. Ik heb het zo druk met al die dagelijkse bezigheden dat er geen tijd is om te reflecteren op het feit dat ik eigenlijk helemaal niet zo wil leven. Dat ik dat geen leven vind. Ondanks dat velen van ons het zo leiden…
Het rode licht is de druppel. Ik hoor de ergernis in mijn ademhaling en zie tegelijkertijd een prachtig winterzonnetje door het raam naar binnen komen. Het aait de gebouwen aan de overkant van de straat zachtjes over hun dakpannen om vervolgens mijn gezicht te verwarmen door het glas. Om het stoplicht goed te kunnen zien knijp ik met mijn ogen waarbij er gekleurde vlekken in mijn blikveld ontstaan. Enigszins verbaasd dat dit mooie verschijnsel toch plots mijn aandacht trekt, lijk ik even tot rust te komen. En dan springt het licht op groen. In het oversteken van de kruising besluit ik zoonlief maar even op sleeptouw te nemen naar de verloskundige, om nog enigszins stipt aan te komen. Het is toch een standaard controle, niks spannends aan.
Nooit had ik kunnen vermoeden dat deze dag de haast voorgoed uit mijn leven zou halen.
Omdat ik vrij laat ben mag ik direct doorlopen. Met mijn zoon op de arm wandel ik gehaast naar binnen en zet hem aan het tekentafeltje dat de verloskundige speciaal voor grote broers en zussen van ongeborenen heeft ingericht. Eigenlijk wil ik er maar snel vanaf zijn vanochtend, dan kom ik niet zo vreselijk laat aan op het werk. Want ik weet dat er op maandag altijd een enorme stapel dossiers klaarligt.
Gedachteloos plof ik op een van de stoelen neer die in de spreekkamer staan voor aanstaande ouders en beantwoord de standaard vraagjes op dezelfde manier.
“Je hebt weinig te melden dit keer,” zegt de verloskundige lachend.
Ik glimlach terug. “Tja, met de derde weet je wel ongeveer hoe het gaat hè?” Ik heb geen zin om de vermoeidheid waar ik al maanden onder gebukt ga weer aan de kaak te stellen, vanwege het hoge ik-ben-weer-aan-het-zeuren gehalte dat daarmee gepaard gaat en daarnaast is er bloedonderzoek geweest maar kon men geen oorzaak vinden.
Dan kijkt ze me serieus aan en antwoordt: “Als er toch iets is, dan mag je dat altijd zeggen.”
Ze vraagt me plaats te nemen op de bank en meet mijn bloeddruk. Die is prima. Ik kijk ondertussen de kamer rond om te zien wat kleine Bram aan het uitspoken is. Hij zit ontzettend lief te tekenen aan dat tafeltje, je zou haast vergeten dat hij erbij is. Zo gaat dat wel vaker met hem, hij gaat zo op in bezigheden dat je hem niet hoort. Hij is zo rustig en lief. Tegelijkertijd loert daar echter het gevaar dat ik hem onbedoeld te weinig aandacht zou kunnen geven. Gelukkig komt ‘ie wel altijd een knuffel halen wanneer hij daar zin in heeft.
Eigenlijk is het nu een kwestie van even snel hartje luisteren en dan weer verder met het programma voor die dag. Het is zo’n ‘even gauw tussendoor’-afspraak, die twintig weken check. Vrijdag staat ‘de grote echo’ gepland en daar gaat al mijn aandacht naartoe. Om eindelijk dat kleine frutseltje weer te zien, al is het maar op zwart-wit. Die echo is waar ik zo ontzettend naartoe leef, want die zal echt maken wat nog steeds een beetje onwerkelijk voelt, dat er een kindje in mijn buik groeit.
Die echo hebben we nooit gehaald.
Op verzoek van de verloskundige ga ik liggen en ontbloot mijn buik. Toch telkens weer met zekere gêne, want de strijdwonden van mijn vorige zwangerschappen zijn duidelijk zichtbaar. Slecht bindweefsel zit in de familie, zei iemand mij ooit. Ik weet niet meer wie, maar feit is dat ‘strak in het vel zitten’ nu voorgoed tot het verleden behoort.
De verloskundige pakt haar doptone en zet het microfoontje op mijn buik. Het is alsof er een storm door het ding raast. Een hard ruisend geluid vermengd met klotsend water, zoals je dat tegen je roeibootje aan hoort breken als je verdwaalt op de Middellandse zee. In gedachten kijk ik uit over de rand van de boot, naar de uitgestrekte wateren die nooit lijken te eindigen. Het is ondertussen dichter bij de waarheid dat onze baby is verdwaald op de grote oceaan van het bestaan, dan dat hij rondjes zwemt in mijn buik.
Plots stopt het geluid. Er is niets meer. Het is helemaal stil. Té stil. Ondertussen beweegt de doptone kris kras over de landkaart die zich aftekent op mijn buik. Ik voel mijn tenen krommen en knijp nerveus in de opgerolde trui tegen mijn ribbekast. Die halve minuut, dertig seconden die veel langer lijken te duren, is mijn kindje levend noch dood. Ze kan hem gewoon niet vinden.
En ook ditmaal hoor ik het ruisen, het ruisen van het bloed in mijn eigen aderen. Dat wat je hoort, wanneer je een schelp tegen je oor houdt. Een engte breidt zich uit naar mijn keel, paniek. Het gevoel dat ik stik, dat ik me ergens aan vast moet houden terwijl alles om mij heen wegvalt, beneemt mijn adem. Ik kijk naar haar, naar hoe ze vertwijfeld zoekt naar een hartslag. Naar hoe zij zelf ook nerveus lijkt te raken.
Ze kijkt me aan en lacht onverwachts. “Die kleine is zich aan het verstoppen, het is vast een meisje.”
In de tijd die ze nodig heeft om het echoapparaat naar de tafel toe te trekken lukt het me om even adem te halen. Al mijn hoop is gevestigd op die ene leugen, dat baby’s zich kunnen verstoppen in moeders buik. Ik wil gewoonweg niet geloven dat het mis is en dwing mezelf tot ontspannen, probeer terug te keren op aarde. ‘Adem in, adem uit. Laat de behandeltafel los en ontspan de krampachtig samengetrokken spieren in heel je lijf,’ vertel ik mezelf. Niet dat het helpt.
“Eens even kijken”, zegt de verloskundige terwijl ze mijn buik volspuit met gel, “nu kan die niet meer ontsnappen.”
Eerst het apparaat op mijn buik en daarna klikt ze het scherm pas aan.
Als mijn hart ooit stil heeft gestaan dan is dat op dit moment geweest. Want daar ligt de verstoppende baby, op de bodem van mijn baarmoeder. Opgerold tot een balletje. Als een omgekeerde zwart-wit film ligt daar onze baby afgetekend in het wit. Eng stil, maar tegelijkertijd verbazingwekkend vredig. Gebiologeerd kijk ik ernaar, niet in staat zelf te schakelen, conclusies te trekken of iets te voelen. Er is alleen maar kijken.
In eerste instantie is dat beeld vervreemdend, want baby’s horen rond te zwemmen. Dat hij of zij ligt te slapen, schiet nog even door mijn hoofd. Vooral in mijn panische poging beweging in de ledematen te signaleren, lijkt dat een vrij waarschijnlijke verklaring. Het zijn maar seconden waarin dit kijken plaatsvindt, want de verloskundige heeft het meteen gezien. En dan zie ik het zelf ook. Er is geen zwart-wit flikkerend ding te vinden in dit ongeboren kind. Het hartje klopt niet. Waar geen bloed stroomt, kan ook geen leven zijn. Vol ongeloof staar ik naar het scherm. Zonder iets te zeggen, want als het uitgesproken wordt dan is het echt waar.
“Ik zie geen hartactie meer,” verbreekt zij de stilte.
Dit is een fragment uit het e-book ‘Kusje in de wind‘.
Wat vreselijk, ontzettend verdrietig.
Hoe droevig 😦