Op haar verzoek ga ik liggen en ontbloot mijn buik. Toch telkens weer met zekere gêne, want de strijdwonden van mijn vorige zwangerschappen zijn duidelijk zichtbaar. Slecht bindweefsel zit in de familie, zei iemand mij ooit. Ik weet niet meer wie, maar feit is dat ‘strak in het vel zitten’ nu voorgoed tot het verleden behoort.
De verloskundige pakt haar doptone en zet het microfoontje op mijn buik. Het is alsof er een storm door het ding raast. Een hard ruisend geluid vermengd met klotsend water, zoals je dat tegen je roeibootje aan hoort breken als je verdwaalt op de Middellandse zee. Alleen het geluid van de vogels die hun aas daar stervend van de dorst in het water zien dobberen ontbreekt. Tenminste, zo stel ik mij dat dan voor.
Het geluid stopt plots. En dan is er niets meer. Het is helemaal stil. Té stil. Ondertussen beweegt de doptone kris kras over de landkaart die zich aftekent op mijn buik. Verder gebeurt er niets. Ik voel mijn tenen krommen en knijp nerveus in de opgerolde trui tegen mijn ribbenkast. Die halve minuut, dertig seconden die veel langer leken te duren, is mijn kindje levend noch dood. Ze kan hem gewoon niet vinden.
En ook ditmaal hoor ik het ruisen, het ruisen van het bloed in mijn eigen aderen. Dat wat je hoort, wanneer je een schelp tegen je oor houdt. Een engte breidt zich uit naar mijn keel, paniek. Ik kijk naar haar, naar hoe ze vertwijfelt zoekt naar een hartslag. Naar hoe zij zelf ook nerveus lijkt te raken.
Ze kijkt me aan en lacht onverwachts. “Die kleine is zich aan het verstoppen, het is vast een meisje.”
In de tijd die ze nodig heeft om het echoapparaat naar de tafel toe te trekken lukt het me om even adem te halen. Al mijn hoop is gevestigd op die ene leugen, dat baby’s zich kunnen verstoppen in moeders buik. Ik wil gewoonweg niet geloven dat het mis is en dwing mezelf tot ontspannen, probeer terug te keren op aarde.
“Eens even kijken”, zegt de verloskundige terwijl ze mijn buik volspuit met gel, “nu kan die niet meer ontsnappen.”
Eerst het apparaat op mijn buik en daarna klikt ze het scherm pas aan.
Als mijn hart ooit stil heeft gestaan dan is dat op dit moment geweest. Want daar ligt de verstoppende baby, op de bodem van mijn baarmoeder. Opgerold tot een balletje.
In eerste instantie is dat beeld vervreemdend, want baby’s horen rond te zwemmen. Dat hij of zij raar ligt te slapen, schiet nog even door mijn hoofd. Vooral in mijn panische poging beweging in de ledematen te signaleren, lijkt dat een vrij waarschijnlijke verklaring. Het zijn maar seconden waarin dit kijken plaatsvindt, want de verloskundige heeft het meteen gezien.
En dan zie ik het zelf ook. Er is geen zwart-wit flikkerend ding te vinden in dit ongeboren kind. Het hartje klopt niet. Waar geen bloed stroomt, kan ook geen leven zijn. Vol ongeloof staar ik naar het scherm. Zonder iets te zeggen, want als het uitgesproken wordt dan is het echt waar.
“Ik zie geen hartactie,” verbreekt zij de stilte.
Onbewerkt fragment uit: ‘Kusje in de wind: Een onmogelijk afscheid’