Ik ben Marieke de Ridder, 33 jaar en mama van 3 prachtige kindjes, Fem*, Denn en Vince! Ontzettend vereerd ben ik om deel te mogen nemen aan de bundel “Liever bij mij….”
Op de eerste plaats omdat ik als geen ander weet hoe het is om mama te zijn van een kindje dat niet mocht blijven en daarom hoop dat andere ouders steun mogen ervaren van onze verhalen. Op de tweede plaats omdat deze bundel hopelijk bijdraagt aan het doorbreken van de stilte rondom het dagelijkse gemis. Ons gemis, maar ook dat van al die andere ouders die dit levenslang met zich meedragen.
Hallo, mijn naam is Daphne Neutelings en sinds 8 december 2011 ben ik mama van een engeltje genaamd Lewi*. Daarnaast heb ik nog 2 zoontjes, Seth (2010) en Vinn (2012). Samen met hen en mijn partner Rob Boesten woon ik in Geleen, in het zuiden van het land.
De reden dat ik mee doe met het project Liever bij mij… is omdat ik vind dat een overleden kindje nog steeds een enorm taboe is.
Het is alweer even geleden dat ik een fragment deelde uit ‘Kusje in de wind’ en een van de redenen daarvoor is dat ik het gewoon ontzettend druk heb gehad met de puntjes op de i voor de publicatie. Alle teksten nog eens nalopen, het laatste commentaar van proeflezers verwerken, zaken regelen rondom de cover, heen en weer mailen met de drukker; en allerlei aanverwante zaken als: boekenleggers ontwerpen, de Facebookpagina bijhouden, reserveringen verwerken, engeltjes verzorgen voor bij het boek en mailen met vlinderouders die mee willen doen aan het project ‘liever bij mij…’. De komende weken komen daar nog een persbericht en allerlei andere formele zaken achteraan, dus ik ben er nog wel even zoet mee. 🙂
Er is echter nog iets anders dat mij bezig houdt en dat is een tijd die voorgoed in mijn geheugen gegrift staat. Een week in het jaar waar ik eigenlijk liever niet naartoe wil, omdat het verlies van mijn kindje dan plots weer zo dichtbij is. En zo komt het, dat januari voor mij ieder jaar een soort gevecht tegen de klok is, dat ik niet vooruit wil, maar liefst bij de kerstboom blijf zitten. Ik wil, hoe onrealistisch dat ook is, gevoelsmatig daar blijven waar hij nog leefde.
Het is een oud gevoel uit de tijd dat ik zoveel verdriet had om zijn dood, dat in deze maand steeds opnieuw naar boven komt. Het maakt niet uit of het één, twee of vijf jaar geleden is, ik voel het nog precies zo als toen; alleen komt het nu af en toe op en verdwijnt het weer, als een golf die vanuit het verleden opwelt en me overspoelt met haar zilte, prikkende water, om zich dan weer terug te trekken. Ik wil niet naar 21 januari, de dag waarop Lieve* geboren werd, maar meer nog wil ik niet naar 18 januari, de dag waarop de wereld voor mij verging. En toch ruimde ik dit jaar weer de kerstboom op om het onvermijdelijke toe te staan, dat de tijd doorgaat en dat ik in herinnering te horen krijg dat hij dood is. Toen, in 2010, wilde ik niet doorgaan na zijn dood, nu wil ik er niet naartoe. Uit het boek een stukje over loslaten.
“Ik weet nog goed hoe het voelde toen wij Lieve* moesten laten gaan en de sneeuw langzaam verdween. Als de tijd stil mag blijven staan is er niets om naar vooruit te kijken. Wanneer je een kind verliest is het juist de vooruitgang in de tijd die angst inboezemt. Je omgeving gaat verder. Jij blijft achter. Je uit alle macht vasthoudend aan het moment, om maar zo dicht mogelijk bij je kindje te blijven. Loslaten en verdergaan is kwijtraken. Zo dacht ik daar toen over. Ik was bang voor de lente die kwam.
En toen de bloembollen opkwamen lag er voor mij nog sneeuw. Het werd zomer en nog rilde ik van de kou. Zonder gevoel, verdoofd en passief gleden de maanden voorbij. Maar hoe meer de tijd mij door de vingers glipte, hoe meer mijn engel juist leek te verdampen. Daar op dat moment, in het verleden, daar was helemaal niets meer. Mijn gevecht tegen de dagen die verstreken was zinloos, ik had namelijk niets achtergelaten waarvoor ik in het verleden moest blijven.
Dat realiseerde ik me pas tijdens onze vakantie in Spanje dat jaar. Misschien wel net zo erg als het verstrijken van de tijd was het weggaan van de plek waar ik thuishoorde. Alsof ik mijn kind helemaal alleen liet in een leeg huis. De rest wel meenam, hun koffertjes inpakte en met versnaperingen achter in de auto installeerde. Waarop hij dan zielig thuis door het raam naar buiten zat te kijken, verdrietig dat we hem vergeten waren. Maar dat was natuurlijk helemaal niet zo.
Het kostte een klein meisje van vier jaar nog geen minuut om mij dat te laten zien. “Kijk mama, Lieve* is toch gewoon daarboven?”, wees zij wijs naar de Spaanse sterrenhemel, toen ik haar vertelde van mijn gemis. Ze had het zelf gevraagd, waarom ik zo verdrietig was. En zonder eromheen te draaien gaf ze mij nu niet alleen een antwoord, maar ook de verlossing. Samen keken we naar boven en filosofeerden over welke ster Lieve* zou zijn. En terwijl de tranen in de duisternis onzichtbaar over mijn wangen rolden, nam dat kleine meisje naast me mijn hand. De stilte die daarop volgde sprak duizend onzegbare woorden van troost en samen vonden wij hem, hoog in de hemel, als ster die net een beetje feller flonkerde dan de rest…”
Toen ik hoorde dat mijn nichtje Ninnoc* levenloos geboren was, had ik juist een tentamen achter de rug en wilde net in de winterkou op mijn fiets stappen. Ik weet niet eens meer wat er door me heen ging, alleen dat ik die avond niet kon slapen. Ik kon eenvoudigweg niet geloven dat er kindjes zijn die dood geboren worden. Hoe erg ik dat ook vond, inleven kon ik me niet. Helemaal niet.
En al die tijd heeft tweejarige Bram stilletjes aan dat tekentafeltje gezeten. Terwijl de wereld instortte.
Ik loop met hem naar de overkant van de straat, waar de dagopvang is, en bel aan. Nog steeds hoor ik mijn verontschuldigingen over waarom ik niet naar binnen kom om Bram zijn jasje uit te trekken: “Ik moet meteen weer gaan, naar het ziekenhuis, want het hartje van de baby klopt niet meer.” Het geschokte gezicht aan de andere kant van de drempel neemt Bram aan en zegt in eerste instantie niets. Haar mond staat gewoon open, een gapende leegte. Op de achtergrond voltrekt zich de drukte van alledag, spelende kinderen die het volume van hun stemmetjes testen en met felgekleurd speelgoed in de weer zijn. Ik hoor het lawaai niet, maar kijk ernaar alsof het een televisie is, zonder geluid. Seconden tikken voorbij, zonder dat er iets gezegd wordt. En dan herpakt degene aan de deur zich weer: “Ach nee toch, meid, ga maar gauw.”
Op haar verzoek ga ik liggen en ontbloot mijn buik. Toch telkens weer met zekere gêne, want de strijdwonden van mijn vorige zwangerschappen zijn duidelijk zichtbaar. Slecht bindweefsel zit in de familie, zei iemand mij ooit. Ik weet niet meer wie, maar feit is dat ‘strak in het vel zitten’ nu voorgoed tot het verleden behoort.
De verloskundige pakt haar doptone en zet het microfoontje op mijn buik. Het is alsof er een storm door het ding raast. Een hard ruisend geluid vermengd met klotsend water, zoals je dat tegen je roeibootje aan hoort breken als je verdwaalt op de Middellandse zee. Alleen het geluid van de vogels die hun aas daar stervend van de dorst in het water zien dobberen ontbreekt. Tenminste, zo stel ik mij dat dan voor.
“Je hebt veel meegemaakt de afgelopen dagen,” zegt hij met een serieuze blik. “Ja,” is alles wat ik daarop kan zeggen. Ondertussen bestudeer ik de manier waarop de man achter de tafel voor mij feilloos opgaat in het meubilair van de kamer. Het is een studeerkamer, donkerbruin met wat kunst aan de muur. Of wat ervoor door moet gaan althans. Zijn ernstige ogen weerkaatsen de inhoud van de geleerde boeken die bijna tot plafondhoogte een hele wand bedekken. “Hoe voel je je daar nu onder?” vraagt hij een tijdje later. Er lijken minuten verstreken, alsof hij me even de tijd gaf aan de ruimte te wennen. Maar mijn gedachten kan de man toch niet lezen, anders hoefde hij geen vragen meer te stellen. “Er zit een dode baby in mijn buik,” antwoord ik. En hoewel het geen antwoord is op de vraag die hij stelde, is dit het enige dat in mij opkomt. “Hij is al een paar weken dood, zeggen ze,” vul ik mijn stelling aan.
Hoera! Ik ben vier ons, ja echt bijna een halve kilo, aangekomen. Haast euforisch stap ik na de kerstvakantie met de kinderen het schoolplein weer op. De koude wind en het stevige wolkendek boven de daken kan me niet deren nu. Voor het eerst weer met een goed humeur naar buiten, want het lijkt er toch echt op dat die buik begint te groeien. Dat ik me scheel heb gegeten de afgelopen week om die paar honderd gram eraan te krijgen, en nog steeds drie kilo minder weeg dan in het begin van de zwangerschap, doet er niet toe. Vandaag niet.
Ik weet bijna zeker dat zijn hart vandaag stopte met kloppen.
Eerste kerstdag 2009. We ondernemen een lange trip richting Heiloo, familiebezoek. Het is hels weer op de terugweg en we zitten bijna drie uur in de auto. Er ligt sneeuw en het regent. Een echte donkere decemberdag. De lucht is even grijs als de autoweg. Het is alsof we door een tunnel rijden, meegezogen worden in een vacuüm van leegte. Kale bomen, saaie kantoorgebouwen en een enkel schreeuwerig reclamebord doemen op aan de kanten van de weg. De wind en regen ontnemen ons een groot deel van het zicht, dus rijden we op gevoel. Terwijl we door dit helse weer naar huis rijden kletsen we wat en de kinderen slapen. Sara en Bram hebben een drukke en gezellige tijd achter de rug. Die voornamelijk bestond uit een oude hond achterna zitten, rondjes rennen in de kamer en tekeningen maken in het atelier van mijn tante. Ze hebben zich kostelijk geamuseerd. En nu zijn ze doodop. Eindelijk rust.
‘Vandaag komt er een einde aan mijn mini-hel,’ denk ik onderweg in de auto. Eindelijk zal ik met eigen ogen zien dat alles goed is. Ik vertel het mezelf al weken: ‘Er is niets raars aan de hand met mijn ongeboren kind.’ De dagen tot dit moment zijn voorbij gekropen en tegelijkertijd opgegaan in een grote, grijze brei van twijfels, angst en tegenstrijdige gedachten. Momenten waarop ik teleurgesteld constateerde dat mijn broeken niet strakker zaten, werden opgevolgd door misselijke ochtenden die me blij maakten. Ik omarmde de pijn in mijn onderbuik van de groter wordende baarmoeder en verfoeide het ontbreken van enig contact tussen mij en mijn kind. Contact dat ik in vorige zwangerschappen, zelfs zo pril, wel had. Al was het maar in mijn dromen.